Opgelucht

‘Gelukkig ga je er niet dood aan’, hoorde ze toen ze gediagnosticeerd werd met MS. ‘Je bent er gelukkig levend uitgekomen’, werd hem vertelt na een kettingbotsing op de A12. ‘Maar gelukkig gaat het goed’, is het antwoord dat ze krijgen als ze vertellen dat hun kind nog acht weken in het ziekenhuis moet blijven. We beheersen de kunst om vanuit een bepaald referentiepunt de pech van een ander, maar ook van onszelf, te bagatelliseren. Onze pech is blijkbaar ‘niet erg genoeg’ of een ander heeft het ‘zwaarder te verduren’.

Het werkt om vanuit een bepaald referentiepunt een oordeel te vormen over een verliessituatie. Jezelf vergelijken met een ander of beoordelen hoe erg het had kúnnen zijn, helpt om je eigen perspectief wat rooskleuriger te maken. Je helpt jezelf. Maar we doen het niet alleen bij onszelf. We doen het ook bij die ander. Niet persé om te bagatelliseren, maar ook hier om onszelf een beter gevoel te geven. Want jij bent opgelucht dat hij of zij niet sterft aan MS, de kettingbotsing heeft overleefd of een nog levend kind heeft.

We refereren vaak vanuit het ergste dat we ons voor kunnen stellen: de dood. En toch zijn het allemaal verliessituaties, die net als bij een overlijden van een dierbare, een minstens zo ingrijpende impact (kunnen) hebben op het leven van de persoon om wie het gaat. Van MS gaat iemand gelukkig niet dood, maar (toenemende) pijn en ongemak horen er wel degelijk bij. Iemand heeft de kettingbotsing misschien overleefd, maar blijft de rest van zijn of haar leven rolstoel gebonden. Het kind moet nog acht weken in het ziekenhuis blijven, omdat het niet in staat is buiten het ziekenhuis in leven te blijven.

Jij bent opgelucht, want die ander leeft nog. Maar die ander gaat door een misschien wel levenslang intens rouwproces, terwijl de dood nog even op zich laat wachten.

Sabine Jochems - Pool

Ook interessant:

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *